Anthony Felix Simon Swart

De doktor

Geneesheer in Ommerschans

Anthony Felix Simon Swart, officier van gezondheid 1e klas, had dertien jaar lang gewerkt in de koopvaardij, op schepen die naar de West-Indië en de Middellandse Zee voeren. Enkele jaren voor dit moment vestigde hij zich in Ruinen, maar zijn praktijk bleek niet genoeg op te leveren om zijn gezin te onderhouden. Bij zijn papieren bevond zich onder andere een aanbevelingsbrief van de predikant in Ruinen en het diploma van heelmeester, dat hij op 4 oktober 1821 had behaald door een examen af te leggen bij de geneeskundige commissie in Zwolle. Dit diploma, ondertekend door president Ramaer en secretaris J. de Vries Hofman, gaf Swart echter enkel het recht om lokaal, in Ruinen, zijn beroep uit te oefenen.

Het feit dat Swart geen diploma als geneesheer bezat, wekte twijfels bij Van den Bosch over de goedkeuring van de benoeming door de geneeskundige commissie. Desondanks werd Swart, zonder de commissie hiervan op de hoogte te stellen, op 5 september 1823 aangesteld als vervanger van Lipholt, met een salaris van zeven gulden per week.

Kort voor deze benoeming, op 2 september, ontving gouverneur Bentinck een brief van de geneeskundige commissie. De commissie had vernomen dat er ernstige ziekte heerste onder de kinderen in Ommerschans en vond deskundige zorg op dat moment van cruciaal belang. Nog dezelfde dag schreef Bentinck aan de Provinciale Commissie (PC) om niet alleen voor de gestichtsbevolking, maar ook voor het algemene belang, goede geneeskundige zorg te organiseren. De grote groep mensen die dagelijks het land rondom Ommerschans bewerkte, kon immers een bron van besmettelijke ziekten vormen.

De keuze voor heelmeester Swart werd door de geneeskundige commissie echter als onacceptabel beschouwd. Bij de laatste jaarlijkse inspectie van zijn praktijk was de visitatiecommissie namelijk genoodzaakt een proces-verbaal op te maken. Swart’s apotheek verkeerde in slechte staat, en hij beschikte slechts over een verroest lancet en een gebrekkige kiezentang. Daarnaast werd zijn slechte financiële situatie toegeschreven aan alcoholmisbruik, en hij was slechts lokaal geadmitteerd.

Gouverneur Bentinck besloot de situatie ter plaatse in Ommerschans te onderzoeken. Daar bevestigde adjunct-directeur Harloff dat Swart inderdaad onbekwaam was. Via de gouverneur liet de geneeskundige commissie de PC weten dat haar kritiek voortkwam uit een plichtsbesef jegens de gestichtsbevolking, en niet uit bemoeizucht. De commissie had de taak om onbevoegd praktiseren in haar werkgebied te bestrijden, en zij was bereid Swart in april een aanvullend examen af te nemen. Tot die tijd mocht hij echter alleen in Ruinen werkzaam zijn. De Maatschappij negeerde deze voorwaarden, aangezien zij geen kritiek wilde ontvangen bij haar pogingen om de instellingen te promoten. In het jaarverslag werd vermeld: "Allerwegen wordt de geneeskundige dienst in de koloniën door geschikte mannen uitgeoefend; dit, in combinatie met de gezonde ligging van de koloniën en het werk in de open lucht, maakt het verblijf daar zeer gezond."

Swart, bang voor tegenwerking van de commissie en door zijn onvermogen om het examengeld van vijfenzeventig gulden op te brengen, was niet bereid om een algemene admissie als plattelandsheelmeester te verkrijgen. Desondanks bleef hij in functie totdat er een gediplomeerde vervanger zou worden aangesteld. In februari 1824, na een ernstige ingewandsziekte die in één week tijd acht slachtoffers had geëist, werd besloten om Schuurman in te schakelen. Schuurman constateerde dat de ziekte niet besmettelijk was en gaf enkele hygiënische en voedingsadviezen. Hij concludeerde ook dat de dienstdoende ziekenoppasser, Van Steenwijk, uitstekend in staat was om Swart te ondersteunen. Uiteindelijk nam Douwe Petrus van Steenwijk de taken van Swart over, nadat deze vóór zijn officiële ontslag op 1 april 1824 al was vertrokken, zonder dat zijn bestemming bekend was.

**Apotheekpersoneel in Ommerschans**

De apotheek in Ommerschans, die eind 1823 of begin 1824 was ingericht, werd zowel door Lipholt als Swart nauwelijks benut. Voor Lipholt was het ontbreken van een apotheek geen gemis, aangezien medische en farmacologische kennis hem onbekend waren. Hij behandelde de zieken enkel met zelfbedachte brouwsels. Zijn opvolger, de ongediplomeerde Anton Swart, bleek begin 1824 evenmin in staat om de ingewandstoornis, die al acht slachtoffers had geëist, met medicijnen te verhelpen. Voor de juiste behandeling werd de hulp van de medicinae doctor Schuurman ingeroepen. Nadat Schuurman de zieken had gezien en enkele hygiënische maatregelen en voedingsadviezen had gegeven, inspecteerde hij de apotheek. Hoewel hij positief was over de kwaliteit van de medicijnen, ontbraken de juiste middelen voor de heersende ziekte. Schuurman gaf opdracht om deze alsnog te bestellen en adviseerde om Swart te laten assisteren door Douwe Petrus van Steenwijk, een zeer bekwame kolonist. Van Steenwijk, een gediplomeerd heel- en vroedmeester, zou Swart uiteindelijk opvolgen en leek ook op farmacologisch gebied deskundig te zijn.


Bron ; De gezondheidszorg in de Noord-Nederlandse koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid tussen 1818 en 1859

Hieronder een zestal brieven m.b.t. de aanstelling van Anthonij Swart als geneesheer op de Ommerschans. op allekolonisten.nl staan nog veel meer brieven

Anthonij Felix Simons Swart, correspondentie

Corresponentie i.v.m. met aanstelling

Anthonij Felix Simons Swart, correspondentie

op de Ommerschans

Anthonij Felix Simons Swart, correspondentie

van Anthonij Felix Simon Swart

Correspondentie A F S Swart
Correspondentie A F S Swart 1823
A F S Swart

© Copyright 2019 Erik Jansen - All Rights Reserved

AI Website Generator