Op 42-jarige leeftijd werd Anthony Felix Simon Swarts voorgedragen als geneesheer voor de Ommerschans. Hij begon daar al te werken voordat hij officieel toestemming van Den Haag had gekregen. Die toestemming werd uiteindelijk niet verleend, omdat hij geen plattelandsgeneesheer was, maar slechts heelmeester in het kleine dorp Ruinen. Door het gebrek aan patiënten in Ruinen bleef hij echter genoodzaakt zijn werk op de Ommerschans voortzetten.
Tegen zijn benoeming bestond bezwaar. Bij een recente inspectie van zijn praktijk in Ruinen was een proces-verbaal opgemaakt. Het rapport was allesbehalve positief: de apotheek verkeerde in erbarmelijke staat, het aanwezige instrumentarium was minimaal, roestig en slecht onderhouden, en bestond vooral uit een scalpel en een kiezentrekker. Daarnaast gingen er geruchten dat zijn armoede mogelijk het gevolg was van overmatig drankgebruik.
Ondanks deze negatieve bevindingen van de geneeskundige commissie besloot de maatschappij hem toch aan te stellen, omdat men zich geen volledig bevoegde geneesheer kon veroorloven.
Op 19 december 1823 overleed zijn vrouw, Aaltje Barteldsdr. Noordhuis, in Ommen. Anthony bleef tot februari 1824 werkzaam op de Ommerschans, maar voor zijn officiële ontslag op 1 april 1824 was hij al vertrokken naar een onbekende bestemming, mogelijk Zwolle. Er was nog een verzoek ingediend om hem aan te stellen als zaalopziener, maar vanaf zijn benoeming tot vertrek vond er een intensieve briefwisseling plaats met de Permanente Commissie.
Minder dan een jaar na zijn vertrek uit de Ommerschans was Anthony zo diep gezonken dat hij zelf werd opgenomen in de bedelaarskolonie, maar niet langer als geneesheer. Op 20 september 1824 werd hij vanuit Zwolle binnengebracht in de Ommerschans en kreeg bedelaarsnummer 260 (folio 347, boek A, Drents Archief, toegang 0137.01, inv.nr. 422). In het register werd hij ingeschreven als Antonie Felix Simon Swarts, zonder dat er een signalement van hem werd vastgelegd.
Hij werd vergezeld door twee kinderen, hoewel hij een half jaar eerder nog sprak over drie.
Felix Simon Antonides Swarts kreeg bedelaarsnummer 269. Volgens de inschrijving werd hij geboren in mei 1814 te “Reune in Drenthe” (waarschijnlijk Ruinen), als zoon van een onbekende vader en Aaltje Bartje Noordhuis. Hij had laatstelijk gewoond in hetzelfde “Reune”. Felix werd omschreven met een rond gezicht, hoog voorhoofd, bruine ogen, ronde kin, lichtbruin haar en zonder bijzondere kenmerken. Feitelijk werd hij op 31 mei 1814 geboren in Leens, Groningen, waar zijn vader toen griffier was.
Het tweede kind, Anna Catharina Albertine Swarts, werd geboren op 20 juni 1816 in Diever, Drenthe. Zij staat niet ingeschreven in de kolonie en zal waarschijnlijk vóór 1824 in Ruinen zijn overleden. (Geboorteakte Diever 21-06-1816, aktenummer 19; dochter van Anthony Felix Simon Swarts, chirurgijn-majoor, en Aleida Bartelts Noordhuis.)
Het derde kind, Bartha Rosina Swarts, kreeg bedelaarsnummer 275 (folio 348, boek A). Zij werd volgens de inschrijving geboren op 26 juni 1820 te “Ruine, provincie Overijssel” (Drenthe), als dochter van Anthony Felix Simon Swarts en Alida Barbara Noordhuizen. Er werd geen signalement van haar gemaakt.
Anthony Felix Simon Swarts overleed op 4 november 1824 in de bedelaarskolonie; zijn overlijden werd pas op 16 november 1824 gemeld door de zaalopzieners Jan Wilhelm Muller en Charles Louis Donninger. Hij verbleef minder dan drie maanden in de kolonie. Zijn dochter Bartha Rosina Swarts overleed op 30 mei 1826. De enige overlevende uit het gezin was de toen twaalfjarige Felix Simon Antonides Swarts, wiens inschrijving werd voortgezet in boek gemerkt F, met als opmerking dat zijn gelaatskleur blozend was.
Op 1 april 1829 werd Felix overgeplaatst naar Veenhuizen, waar hij tussen de wezen werd geplaatst en weesnummer 1883 kreeg. Hij werd geregistreerd onder bedelaarsnummer 269 (toegang 0137.01, invnr. 425) en weesnummer 1883 (invnrs. 1410, 1411, 1413). Op 1 augustus 1831 werd hij ontslagen uit de bedelaarskolonie, maar bleef in dienst van de Maatschappij. Hij werd overgeplaatst naar het ‘instituut voor landbouwkundige opvoeding te Wateren’, waar veelbelovende jongeren een landbouwkundige opleiding kregen. Hij stond als kwekeling nummer 70 vermeld op folio 7 van invnr. 1584.
Uit onderzoek uit 1841 (invnr. 1611) blijkt dat hij het instituut in 1835 had verlaten. Daarna werkte hij als koopmansbediende in Ruinen en later als zelfstandig koopman. Rond zijn dertigste kocht hij een stuk grond op de Ruinerweide, bouwde een huis, trouwde in 1846 en stichtte samen met zijn vrouw een boerderij. Uit dit echtpaar stamt de familie Zwart, waaronder ook de oma van de auteur. De meeste afstammelingen wonen nog steeds in Ruinen, met enkelen in Ruinerwold, verspreid door Nederland, en in Canada en de Verenigde Staten.
Bron: Het geslacht Zwart, door H.J. Mansier, Ruinen.’